-
De Landweer in het Friese Elsloo (gemeente Ooststellingwerf) bood plaats aan een kleine tweehonderd joodse dwangarbeiders. De eersten arriveerden op 31 maart 1942. Sommigen ontvingen in februari een oproep om begin maart naar De Landweer te komen, maar door het strenge winterweer werd hun komst naar Elsloo vertraagd. Eind maart reisde een grote groep Amsterdammers per trein vanaf het Centraal Station naar Steenwijk. Vanuit dat stadje in Overijssel ging het per tram via dorpen Frederiksoord en Noordwolde naar Elsloo. Bij café Cats stapte het gezelschap in de stromende regen uit. Via de Nijeweg - nu de Kloosterweg - moesten de mannen een half uur lopen naar het nieuw gebouwde kamp. Bij aankomst schreef één van hen, Guus van der Wijk uit Leiden, een brief aan zijn vriendin Mineke de Vries: 'Hedenavond ongeveer zes uur zijn we in het kamp met 180 man aangekomen. Het heeft veel geregend. Eenmaal moesten we in een andere treinwagen overstappen. De stemming was zeer matig over het algemeen. Wel werd er een weinig gezongen, doch het was niet met vol plezier.' Van der Wijk vervolgt: 'De leiding is naar ik meen in 'goede' handen. We zijn door diverse personen toegesproken geworden. Stuur me in ieder geval of werkschoenen of laarzen of klompen, want we zitten hier nogal in de klei. Ook wel wat hei hier en daar. Helaas weten we niet wanneer we met verlof gaan. Theoretisch om de drie weken, doch er moet steeds toestemming van de Duitse autoriteiten gegeven worden!!!, zodat we maar hier vooreerst op minstens zes weken rekenen.' De commandant van het kamp was kok/beheerder Wim Hekkema. Het regime was aanvankelijk mild. Voor de dwangarbeiders was voldoende te eten aanwezig en er gold een redelijke bewegingsvrijheid. Overdag werd onder leiding van de Heidemaatschappij op de heide gewerkt. De overwegend jeugdige opzichters maakten het de arbeiders niet lastig. Ben Pijnappel uit Amsterdam wil er geen kwaad woord over horen. 'Er werd door de opzichters nooit een duimstok bij gehouden. De jongens van de Heidemaatschappij waren daarvoor bij óns veel te goed.' In andere kampen liepen de medewerkers van de Heidemaatschappij in groene pakken, maar volgens Pijnappel ging in De Landweer alleen districtshoofd Jan Tonnis uit Oosterwolde zo gekleed. Hoofduitvoerder was Siebe van der Veen uit Appelscha. Andere personeelsleden en volontairs in Elsloo waren o.a. Sietse Klijnstra uit Jubbega, opzichter Wietze Stoel en Joop Oostijen en Wim in 't Ven. In de avonduren of op zondag werd voor de kampbewoners in De Landweer af en toe amusement van buiten georganiseerd. Ben Pijnappel herinnert zich een optreden van Maloitz, een joodse goochelaar en hypnotiseur uit Amsterdam. Hij had een vergunning om te reizen. De in 1920 in Amsterdam geboren Harry (Hartog Salomon) Ereira trakteerde zijn mede-kampbewoners op zang. Veel kampbewoners legden contacten met boeren in de omgeving. Op het moment dat de post in het kamp werd gecensureerd en het eten gerantsoeneerd, dienden veel boerderijen als postadres voor de kampbewoners en kregen velen er extra eten. Pijnappel was kind aan huis bij de familie De Vegt, nadat hij verkering kreeg met dochter Anke de Vegt. De families Wieldraaijer en Rooks gaven joodse dwangarbeiders eveneens eten. Uit dankbaarheid schreven enkelen van hen in de poëziealbums van de dochters Alberdina Wieldraaijer en Annie Rooks. Gaandeweg werden de omstandigheden voor de kampbewoners steeds slechter. Ook het nieuws dat doorsijpelde over de razzia's in steden en de transporten vanuit Westerbork lieten de dwangarbeiders niet onberoerd. Guus van der Wijk schreef in juli 1942 vanuit De Landweer naar zijn vriendin Mineke: 'Je moet je goed voorbereiden, geestelijk en lichamelijk. Vooral moet je geestelijk sterk zijn en ik merk reeds hier in 't kamp, dat het zeker is dat de "zwakken van geest" eraan gaan. Mochten de tijden nog zwaarder worden, dan zullen alleen de allersterksten er nog behoorlijk uit komen. Zorg dus ervoor, bij die sterksten te horen.' Enige tijd later kreeg Guus van der Wijk toestemming om in Amsterdam met Mineke te trouwen. Hij mocht na de sobere plechtigheid één nacht in Amsterdam blijven en keerde vervolgens terug in De Landweer. Diverse kampbewoners wachtten het naderende onheil niet verder af en ontvluchtten het kamp. Zo ontsnapten onder meer Ben Pijnappel, Eli Englander, Eliazer de Raay, S. Norden, Ies Peye en Mautje Polk. Max Wessel kreeg daarbij hulp van Antje Veenstra, een boerendochter uit de buurt. Bij zijn vlucht scheurde Wessel de davidsster van zijn kleren. Antje Veenstra bewaarde de gele ster meer dan zestig jaar. Max Wessel overleefde de oorlog niet. Anderen, zoals Pijnappel en Englander, hadden meer geluk. Ben Pijnappel kreeg hulp van zijn toekomstige schoonfamilie De Vegt, waar hij onderdook. Na het omspitten van de heide, het planten van bomen en het aanleggen van een zandpad moesten de dwangarbeiders in Elsloo in september aardappelen rooien. Het verschafte hen de valse hoop dat ze nog zeker enkele maanden in De Landweer mochten blijven. Maar in de nacht van 2 op 3 oktober werd het kamp ontruimd. Alle bewoners moesten lopen naar het station in Assen. In de Drentse hoofdstad zag Guus van der Wijk kans om een laatste groet aan zijn kersverse echtgenote te posten: 'Lieve Vrouw, Heel hard zal het voor je zijn. Om 12 uur middernacht zijn wij onverwachts door plm. 10 man Grüne Polizei weggehaald. Eerst voorbereiding en om 7 uur v.m. (3/10-42) naar Assen lopen. Vandaar naar Westerbork waarschijnlijk. Indien je kans hebt en wilt, kom! Dat gaat onm., desnoods zonder reisvergunning (voorlopig van Joodse Raad). Vele zoenen. Tot ziens. Houd je taai. Stemming hier goed. Allen gegroet. Weest flink. - Je man.' Van de kampbewoners die naar Westerbork werden afgevoerd, overleefde vrijwel niemand de oorlog. Ook Guus van der Wijk niet: hij stierf in november 1942 in Auschwitz. Zijn vrouw Mina van der Wijk-de Vries gaat in maart 1943 vanuit Amsterdam via kamp Westerbork op transport naar het vernietigingskamp Sobibor. De barakken van kamp De Landweer zijn na het vertrek van de joden waarschijnlijk niet meer bewoond geweest. In de buurt van het kamp, tussen het Canadameer en het dorp Elsloo, werd later door de Duitsers een schijnvliegveld aangelegd. Het is niet precies bekend wanneer het kamp is gesloopt. Dorpelingen die het kamp hebben meegemaakt, denken dat De Landweer kort na de oorlog is verdwenen. Op de oude locatie van het kamp is tegenwoordig niets tastbaars van De Landweer meer aanwezig. Wel bestaat nog het bos dat in 1942 door de tewerkgestelden is gepoot. In de volksmond heet dit perceel het jodenbos.
-
Monumenten De Landweer
Op 2 oktober 2002 was het precies zestig jaar geleden dat de joden uit de werkkampen in Nederland werden weggehaald. In Ybenheer en Diever A en B werden die dag monumenten onthuld ter herinnering aan de joodse dwangarbeiders die de oorlog niet overleefden. De monumenten zijn een initiatief van de Stichting Joodse Werkkampen in Friesland en Drenthe. De Stichting wil de werkkampen in It Petgat, Diever A en B, De Landweer, Ybenheer en Vledder uit de vergetelheid halen.De monumenten zijn ontworpen en gemaakt door MBO-cursisten van het Friesland College in Leeuwarden. Vanuit drie verschillende beroepsopleidingen hebben tien jonge mensen zeer gemotiveerd samengewerkt aan het resultaat. In april 2003 werden soortgelijke monumenten onthuld in It Petgat en De Landweer en op 4 mei 2007 in De Fledders. De monumenten bestaan uit twee gebogen betonnen palen met daartussen een hellende glasplaat.
De palen doen denken aan de bekende betonnen palen met prikkeldraad, die rond veel concentratiekampen stonden. De cursisten hebben daarmee een verband willen leggen met het uiteindelijke lot van bijna alle joodse dwangarbeiders. In de glazen plaat zijn prikkeldraden geëtst, waartussen tekst is aangebracht. Naast informatie over de werkkampen, bevat de tekst een gedicht van Jaqueline van der Waals over de niet aflatende plicht om tegen onrecht te strijden.
-